Straathistories
Verhaal van een wijk in woord en beeld
Rond 2010 zijn we gestart met een project om de geschiedenis van Kessel-Lo en de buurt in het algemeen en van onze wijk in het bijzonder in kaart te brengen, o.a. door interviews met de oudere bewoners van de wijk, die het nog allemaal hadden meegemaakt.
Met de ondersteuning van de Koning Boudewijnstichting en de Erfgoedcel van de stad Leuven konden we uiteindelijk het resultaat van ons werk presenteren in een .
Ondersteuning
Om dit project te financieren hebben we onze kandidatuur ingediend bij het Fonds Delhaize Group, dat in samenwerking met de Koning Boudewijn stichting projecten ter bevordering van de sociale cohesie in lokale gemeenschappen ondersteunt en daarmee helpt buurt- en dorpsbewoners in België dichter bij elkaar te brengen.
Het dossier dat we hiervoor hebben ingediend kan hier worden geraadpleegd.
Onze speciale dank gaat ook naar de Erfgoedcel Leuven voor hun financiële, methodologische en logistieke ondersteuning, vooral bij de realisatie en de promotie van deze mooie brochure, die verschenen is in de reeks "straathistories" (afbeelding rechts) van de stad.
Woord vooraf
Onze straat verjongt in een gestaag tempo. Typisch voor Leuven en haar deelgemeenten is dat de oorspronkelijke bevolking verdwijnt en dat hun plaats wordt ingenomen door “nieuwkomers”, personen die niet in Kessel-Lo geboren zijn.
Tijdens onze straatactiviteiten stellen we steeds vast dat onze senioren boordevol mooie verhalen zitten over hoe Kessel-Lo was en hoe het langzamerhand geworden is tot wat het nu is. Deze rijkdom aan buurtkennis willen we bewaren, zodat onze generatie aan de volgende generatie kan vertellen over onze buurt.
Wij pretenderen geen wetenschappelijke aanpak. Wij willen de verhalen, zoals ze door onze senioren worden verteld, capteren, checken op hun historische draagkracht en ze verder als een consistent verhaal terugbrengen naar al onze buurtbewoners en zelfs naar andere geïnteresseerden die onze wijk willen ontdekken.
Deze geactualiseerde versie van de website bevat ook een aantal evoluties die plaatsgevonden hebben nadat ons project was afgewerkt.
Geschiedenis van Kessel-Lo
De geschiedenis van een straat of buurt reconstrueren is geen gemakkelijke taak, vooral als het gaat om een wijk waar in het verleden boeren, tuinders en arbeiders gewoond hebben. Het gewone volk laat immers minder sporen na dan bekenden.
Het is gemakkelijk te achterhalen dat Justus Lipsius (afbeelding links) geboren werd als Joost Lips in Overijse en dat hij een tijd in de Leuvense Parijsstraat gewoond heeft. Men heeft een straat en een college naar hem genoemd en hem zelfs een standbeeld gewijd. Als een generatie gewone mensen sterft, weet niemand meer wat de echte naam van bijvoorbeeld Lowie Bus was, of waar die gewoond heeft.
We hebben eerst geprobeerd om aan de hand van beschikbare informatie de vroegere geschiedenis van onze buurt te reconstrueren.
In de streek rond wat later Leuven zou worden, waren er verschillende kleine nederzettingen. In de 9e eeuw is er voor het eerst sprake van een plaatsje “Lovon”, dat later de hoofdstad van het hertogdom Brabant zou worden.
Op de Kesselse Bergen zou in de 11e eeuw een burcht gestaan hebben, die mee diende om de stad te verdedigen. “Kessel” zou zelf een oude vorm van “kasteel” (Latijn “castellum”) zijn. Die burcht raakte in verval en toen onze vriend Justus Lipsius de plaats in de 16e eeuw bezocht, was het nog maar een ruïne. In 1831 — de gemeente Kessel-Lo was dan al gesticht — werden de resten gesloopt. Het is mogelijk dat rond die burcht al wat bewoning was. Ook rond de abdij van Vlierbeek, die in 1125 gesticht werd, moeten er al een paar huisjes gestaan hebben.
De naam “Leuven”, in het Latijn “Luvanium” en in het plaatselijke dialect “Lovon”, wordt in 884 voor het eerst vermeld in historische documenten.
De naam “Blauwput” ontstond in de 15e eeuw. Omdat de bewoners van het gehucht Troembeek in de winter moeilijk aan hun parochiekerk in de Tiensestraat geraakten, werd een aanvraag ingediend om een kapelletje te mogen bouwen. Dit werd de Heilige Drievuldigheidskapel, met een laatgotische waterput van blauwe hardsteen waaraan de parochie, en later ook de kapel zelf hun naam ontleenden.
Het grondgebied van wat later de gemeente Kessel-Lo zou worden, behoorde wel tot de zogenaamde “kuip van Leuven”. Hoewel die mensen niet binnen de stad woonden, hadden zij dezelfde rechten en plichten als de inwoners van de stad. Zij waren dus ook “poorters” of burgers van Leuven. Hun aantal was vrij beperkt; zo stonden er in de 16e eeuw in heel Blauwput 25 huizen. Als je dat vergelijkt met nu…
We maken een sprong naar 1829. Kessel-Lo werd toen een onafhankelijke gemeente met Willem Coosemans als eerste burgemeester. De eerste gemeenteraden vonden plaats in een van de gebouwen van de abdij van Vlierbeek. Later werd op het huidige Gemeenteplein het eerste gemeentehuis gebouwd. Vanaf 1938 werd het kasteeltje in het park Heuvelhof het gemeentehuis van Kessel-Lo.
In 1830 riepen de Belgen de onafhankelijkheid uit. Ook in de buurt van Leuven waren er wat schermutselingen. Leopold van Saksen-Coburg-Gotha werd de eerste vorst van het nieuwe koningrijk en wilde er een moderne staat van maken. Dit werd het tijdperk van de industriële revolutie, die al in de 18e eeuw was begonnen met de uitvinding van de stoommachine en in het latere België haar intrede deed in 1800, toen Lieven Bauwens in Gent een katoenspinnerij begon met de uit Engeland gesmokkelde “Mule Jenny”.
In 1825 zorgde George Stephenson voor een keerpunt in de geschiedenis met de uitvinding van de eerste stoomtrein. Leopold I, die veel bewondering had voor wat er in Engeland gebeurde, wilde België voorzien van een spoorwegnet.
Minder dan 4 jaar na zijn aanstelling als vorst, was de eerste spoorlijn in ons land een feit. Op 5 mei 1835 reed immers de eerste trein tussen Brussel en Mechelen.
In september 1837 werden de spoorlijnen tussen Mechelen en Leuven en tussen Leuven en Tienen ingehuldigd. Daarna volgden verbindingen met Turnhout en Herentals. Voor een rechtstreekse verbinding met Brussel moesten de Leuvenaars nog wachten tot 15 december 1866.
Mechelen was in het begin het belangrijkste knooppunt, en kreeg dus ook de eerste spoorwegwerkplaats. Naarmate het spoorwegennet zich uitbreidde, moesten er meer werkplaatsen komen. Niet alleen omdat er meer rollend materieel kwam, maar ook omdat de verschillende delen van de nieuwe “IJzeren Weg” door verschillende maatschappijen uitgebaat werden en ieder dus zijn eigen herstelwerkplaats nodig had.
Centrale Werkplaatsen
Leuven ontwikkelde zich rond 1860 tot een belangrijk knooppunt, waardoor de nood aan een eigen werkplaats groeide. De nieuwe werkplaatsen moesten bij voorkeur dicht bij het station liggen om een gemakkelijke verbinding met het spoor te hebben.
De keuze viel op een terrein in het Lovens Veld, waar een paar kleine boerderijtjes stonden en wat tuinders woonden. Dit terrein langs de Diestsesteenweg was eigendom van de “Pauvres du Grand St. Esprit”, een van de voorlopers van het huidige OCMW.
Daarnaast werden nog enkele privégronden aangekocht, zodat er een rechthoekig terrein van 8,29 ha ontstond. De twee straten die door dit terrein liepen moesten verdwijnen. De Kleinen Witten Weg verdween helemaal en de Vinkestraat werd in twee gesplitst. De uiteinden kennen we nu nog als het begin van de Karel Schurmansstraat (tot waar ze de hoek van het terrein raakt) en aan de andere kant de Richard Valvekensstraat.
Voor de verbinding met het spoorwegnet werd nog een straat in twee geknipt: de Korten Weg. Het eerste deel is nu de Rondestraat; aan de andere kant is dit het laatste stukje van de Ernest Solvaystraat.
Even pauze in de Centrale Werkplaatsen
De Centrale werkplaatsen hebben ook studenten voor papers e.d. geïnspireerd.
Lize De wilder heeft haar werk ook ter beschikking gesteld voor onze website. Lees haar “opdracht historische geografie” hier.
Nieuwe activiteiten door Werkplaats
De nieuwe werkplaats, die vanaf 1863 in gebruik genomen werd, bracht ook een belangrijke bevolkingstoename met zich mee.
Vanaf 1866 opende een tweede grote fabriek zijn deuren: de “Ateliers de la Dyle”, gelegen tussen de Dijle en de Vaart, ongeveer waar nu de nieuwe brouwzalen van ABInBev staan. Daar maakte men onder meer onderdelen voor de treinen, maar ook andere metalen constructies, zoals de serres van Laken!.
n een tijd waar de fiets en de trein het enige vervoermiddel waren, was het een pluspunt om dicht bij het werk te wonen. Er was zelfs een periode dat je alleen in de Centrale Werkplaatsen mocht werken, als je binnen een straal van 5 à 6 km woonde.
De toename van de bevolking zorgde natuurlijk voor een toestroom van handelsactiviteiten en al vlug werd de Diestsesteenweg een straat vol winkels en (natuurlijk) cafés.
Al snel was er ook behoefte aan een nieuwe parochie-kerk: de plannen waren er al vanaf de jaren 1870. De bouw van de kerk tegenover de Werkplaatsen vond plaats in de jaren 1880. Het officieel jaartal van ingebruikname (1883) werd tijdens de laatste schilderwerken in de kerk in de jaren 1990 overschilderd.